Verdorie, we zijn nat en moe en het begint al een beetje te schemeren. We hebben het fietsen in Zuid Engeland duidelijk onderschat en zijn nog lang niet bij de camping die we uitgezocht hadden. Die heuvels zijn met mijn stadsfiets met slechts 3 versnellingen alleen met veel moeite te bedwingen. En alhoewel mijn vriendin een wat lichtere fiets met 5 versnellingen heeft, valt het haar ook zwaar.
Fietsen we door tot we er zijn? vraagt ze.
Ik denk even na. Het is nog zeker 25 km heuvelop-heuvelaf en we hebben onze tent nog niet zo vaak opgezet. Het vooruitzicht om dat doodmoe en in het donker te moeten doen trekt me absoluut niet.
We kunnen even kijken of hier in de buurt ook een camping is? We pakken onze kaart erbij, maar de camping die we uitgezocht hadden lijkt de dichtstbijzijnde te zijn.
We hebben inmiddels wel de aandacht van een paar oudere dames getrokken. Dat zullen ze niet vaak zien, twee meiden van rond de 20 op de fiets met volle bepakking. Excuse me, could we ask you a question?
Of course my dear, zegt de oudste van het stel. In mijn beste Engels ga ik verder. Would you know whether there is a campsite nearby? De dames overleggen even, maar ze weten het niet zeker. Aan de rand van het dorp was er wel ooit een, maar of die er nog is? Een van de dames legt uit dat die camping in het bos lag en wijst in welke richting we moeten gaan. We vragen hoe ver het ongeveer is. Not that far, about a mile and a half.
Het blijkt toch nog iets verder te zijn. Net buiten het dorp ligt een sportterrein en als we daar langs fietsen zien we in de verte het bos liggen.
Aan de rand van het bos staat een verweerd bord waarop in afbladderende verf nog net te lezen is “Campsite Newbury” met een pijl die het bos in wijst. We turen in het bos, maar daar is het te donker om iets te zien. We kijken elkaar aan. Zelfs als de camping nog bestaat vragen we ons af of we daar wel onze tent durven opzetten.
We zijn niet snel bang maar willen de problemen ook niet opzoeken. Vastberaden maar ook teleurgesteld gaan we terug. We hebben veel tijd verloren.
We passeren de sportvelden weer. Hier moet toch wel een stukje gras zijn waarop ons tentje kan staan, zeg ik ineens hardop.
Wildkamperen is in Engeland niet toegestaan, maar we zien dat midden tussen de velden een huis staat. Daar woont vast iemand die ons toestemming kan geven.
We bellen aan en een aardige man doet open. Hij blijkt de beheerder te zijn. We leggen de situatie uit en vragen hem of we misschien op het terrein onze tent kunnen opzetten? Hij leeft duidelijk met ons mee, maar zegt dat hij daar geen toestemming voor kan geven. Daar gaat de voorzitter van de vereniging over, maar die kan hij vanavond niet meer bereiken.
De moed zakt ons in de schoenen en onze schouders zakken mee. Ik draai me half om en zie de wanhoop op het gezicht van mijn vriendin. Ik probeer het nog een keer. We hoeven niet op het mooie gemaaide rugbyveld. We hebben maar een klein tentje en kunnen dat ook opzetten in het hoge gras aan de zijkant.
Ik zie de man denken. Het is inmiddels donker en hij twijfelt. Hij wil ons niet wegsturen. Er is nog wel een stuk braakliggend terrein aan de rand van de velden. Daar mogen we dan wel gaan staan.
Opgelucht lopen we met onze fietsen aan de hand naar de plek die hij ons gewezen heeft. Bij het licht van onze zaklampen zetten we de tent op en blazen we onze luchtbedden op. We mogen geen vuur maken, maar we moeten nog wel wat eten. We duiken in de fietstassen en vinden twee blikjes bier en een zak pinda’s. Daar doen we het vanavond dan maar mee.
Morgenochtend gaan we uitgebreid Engels ontbijten.