Ik lig nog in bed en hoor aan de voorkant van mijn huis het geluid van groencontainers die geleegd worden. En dan schiet het me weer te binnen. Ik heb beloofd de container van de buren aan de weg te zetten. Ik weet dat ik een paar minuten heb voordat de vuilniswagen aan de achterkant is.
Ik spring uit mijn bed, schiet in mijn spijkerbroek en ren naar beneden. Ik gris mijn jas van de kapstok en terwijl ik die aan probeer te doen, pak ik de sleutels van de buren mee. Ik roep nog even snel wat naar Jack, die hoopvol vanuit de bench naar me kijkt. Dan sprint ik door de achterdeur naar buiten.
Bij de poort kom ik erachter dat de sleutel daarvan nog aan de achterdeur hangt en ik ren weer terug. Dan ga ik door de poort de hoek om naar het schuurtje van de buren. Zodra ik de deur openmaak zie ik de volgende hindernis. De buren hebben alles inmiddels alles opgeruimd en verhuisd behalve de vloer van de schuur, die ligt nog bezaaid met dozen, verfblikken, karton en tuingereedschap.
Ik maak een smal pad vrij dwars door de schuur, zodat ik er met de container door kan.
Dan grijp ik de container uit de tuin en voel ik even snel aan de deksel: vastgevroren. Ik geef er even een ruk aan maar ik krijg er geen beweging in. Hopelijk zijn de vuilnismannen sterker dan ik.
Het paadje in de schuur is niet overal breed genoeg, maar ik vlieg inmiddels, dus dat gaat goed. Ik stuiter met de container van het trottoir en hoor het deksel kraken. Gelukkig, dat probleem is al opgelost. Nog een paar meter en dan schuif ik de container triomfantelijk naast twee nog niet leeggemaakte soortgenoten. En er is nog geen vuilniswagen te zien.
Dan lukt die van mezelf misschien ook nog! Terwijl ik de vuilniswagen dichterbij hoor komen, sprint ik terug naar mijn eigen tuin. Dat is een bekende hindernisbaan, die neem ik wat makkelijker. Dan schuif ik mijn container naast die van mijn buren en zeg onverstoord en vriendelijk “Goedemorgen” tegen de vuilnismannen, terwijl ik in gedachten mijn armen in de lucht gooi. “Jaaaaa, gehaald!”